Lijst van Pali- woorden:
Ājiva-pārisuddhi-sīla: Discipline betreffende je levenswijze.
Ānāpāna-sati: Meditatie op de ademhaling.
Anattā: Geen zelf, egoloosheid.
Anicca: Vergankelijkheid.
Arahat or arhat: Een volledig verlichte.
Avijjā: Onwetendheid.
Citta: Geest, bewustzijn.
Citta-visuddhi: Zuivering van het bewustzijn
Dhamma: De leer van de Boeddha, maar ook de waarheid, natuurlijk proces,
alle verschijnselen.
Ditthi-visuddhi: Zuivering van opinie of zienswijze
Dukkha: Lijden.
Indriya: Het verwijst hier naar de vijf heilzame krachten (vertrouwen,
energie, opmerkzaamheid, concentratie en wijsheid)
Indriya-samvara-sīla: Discipline met betrekking tot de zintuigen.
Jhāna: Mentale absorptie, diepe concentratie.
Kankhā-vitarana-visuddhi: Zuivering door het overwinnen van de twijfel.
Karma of kamma: De wet van oorzaak en gevolg.
Kāyānupassanā: Opmerkzaamheid met betrekking tot het lichaam.
Khandha-māra: De 'duivel' van de groepen van bestaan.
Khandha: Groepen van bestaan (lichaam, gevoel, perceptie, objecten van
de geest (oftewel conditioneringen) en bewustzijn)
Kilesa: Vervuiling van de geest.
Kilesa-māra: De 'duivel' van vervuiling.
Magga: De weg, het pad.
Magga-citta: Zuiver bewustzijn.
Maggāmagga-ñānadassana-visuddhi: Zuivering door kennis van wat het pad
is en wat niet.
Majjhima-patipadā: De middenweg.
Mantra: Geluid, woord of spreuk, gebruikt als object voor meditatie.
Māra: De boeddhistische 'verleider', het slechte, de duivel.
Maya: Illusie.
Moha: Begoocheling.
Nāma en rūpa: Geestelijke en
materiële verschijnselen. (Soms ook:
het waarnemen (nāma), en het
waargenomene (rūpa), zowel mentale
- zoals bijvoorbeeld denken - als fysieke verschijnselen.)
Ñāna: Intuïtieve kennis. In het nederlands is in 1997 een klein boekje
van de eerwaarde Mettavihari uitgekomen: De zestien ñāna's, waarin de
zestien stadia van kennis of inzicht beschreven worden.
Nibbāna of nirvana: Verlichting.
Pañca-sīla: Vijf leefregels.
Paññā: Wijsheid.
Paramita: Perfectie.
Paccaya-sannissita-sīla: Discipline betreffende de omgeving.
Pathimokkha-samvara-sīla: Discipline
betreffende het gedrag.
Patipadā-ñānadassana-visuddhi: De zuivering door kennis van het pad
Rūpa: Lichaam of materie. (Zie ook: nāma)
Sakkāya-ditthi: Het geloof in een zelf.
Samādhi: Concentratie.
Samatha: Concentratie-meditatie.
Samma-
: De juiste
. Zie het achtvoudige pad (vierde lezing).
Sammasana-ñāna: Intuïtieve kennis van de drie karakteristieken van
het bestaan: anicca, anatta and
dukkha.
Samsāra: Het rad van wedergeboorte, onze dagelijkse werkelijkheid.
Sangha: De gemeenschap van monniken en volgelingen van de
leer van de Boeddha.
Sankhara: Mentale formaties.
Sankhārupekkhā-ñāna: Het stadium waarin onverschilligheid ten opzichte
van alle geconditioneerde verschijnselen ervaren wordt.
Sati: (Engels: mindfulness.): Opmerkzaamheid met betrekking tot
de vier grondslagen: 1. lichaam 2. gevoel 3. De geest of het denken 4.
Objecten van de geest of conditioneringen.
Sīla: Discipline, deugdzaamheid.
Sīla-vissudhi: Zuivering van deugdzaamheid en discipline.
Suññatā: Leegte, afwezigheid (van een zelf).
Upāsaka sīla: Acht leefregels voor upāsaka
(leken).
Vedanā: Het gevoel.
Vedanānupassana: Opmerkzaamheid met betrekking tot het gevoel.
Vipassanā: Inzicht.